Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Garantiewet Surinaamse pensioenen

 

Artikel 3
1
Onverminderd het gestelde in artikel 4 wordt het bedrag van het garantiepensioen bepaald door het bruto bedrag van het gecedeerde Surinaams pensioen te vermenigvuldigen met:
a
de wisselkoers van de Surinaamse gulden:
1
op 25 november 1975, zijnde 0,672, indien de rechthebbende zich voor of op die datum in Nederland heeft gevestigd;
2
van de maand van vestiging in Nederland, indien de rechthebbende zich na 25 november 1975 in Nederland heeft gevestigd en op het moment van zijn vestiging in Nederland reeds recht had op een Surinaams pensioen;
3
van de maand waarin het recht op Surinaams pensioen wordt verkregen, indien de rechthebbende zich na 25 november 1975 in Nederland heeft gevestigd en op het moment van zijn vestiging nog geen recht had op een Surinaams pensioen;
en met
b
de breuk waarvan de teller wordt gevormd door de consumentenprijsindex in de maand van uitbetaling van het garantiepensioen, met als basis de maand november 1975, en waarvan de noemer:
1
100 bedraagt, indien de rechthebbende zich voor of op 25 november 1975 in Nederland heeft gevestigd;
2
de consumentenprijsindex is ten tijde van de maand van vestiging in Nederland, indien de rechthebbende zich na 25 november 1975 in Nederland heeft gevestigd en op het moment van zijn vestiging in Nederland reeds recht had op een Surinaams pensioen;
3
de consumentenprijsindex is ten tijde van de maand waarin het recht op een Surinaams pensioen wordt verkregen, indien de rechthebbende zich na 25 november 1975 in Nederland heeft gevestigd en op het moment van zijn vestiging in Nederland nog geen recht had op een Surinaams pensioen.
2
In afwijking van het eerste lid wordt voor de berekening van het garantiepensioen van de rechthebbende die aanspraak heeft op een Surinaams nabestaandenpensioen ingevolge het overlijden van een gepensioneerde die zich voor 1 mei 1985 in Nederland heeft gevestigd, gebruik gemaakt van de wisselkoers als bedoeld in het eerste lid, onder a, en de breuk als bedoeld in het eerste lid, onder b, die ten aanzien van het garantiepensioen van de overledene golden of zouden hebben gegolden.
3
De in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel a, onder 3°, bedoelde wisselkoersen worden niet hoger gesteld dan 0,672 en niet lager dan 0,505.
4
Onze Minister stelt de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en onderdeel a, onder 3°, bedoelde wisselkoersen vast, alsmede de in dat lid, onder b, bedoelde prijsindexcijfers.
5
De Stichting zal, in afwijking van de Ambtenarenpensioenverordening 1972, bij overlijden van de gepensioneerde uitsluitend aan zijn nabestaanden een uitkering van twee maanden toekennen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •